2b - Arie
Bij het huis van Dougall nabij Hyères komen Jan en Arie, door een briljante list van Arie, achter het adres van Dougall in Sète: Rue Fondère 168. Voor het zover is wordt Jan weliswaar gevangen genomen, maar door de list van Arie weten ze veilig weg te komen. Jan en Arie gaan dan met gezwinde spoed naar Sète (p. 19 t/m 37).
Eenmaal aangekomen in Sète had Arie de auto geparkeerd op een plein, de Place
Aristide Briand. Arie ging wat eten en drinken versieren. Jan bestudeert het
plein en ziet, in een zijstraat, het postkantoor. Jan en Arie gaan daar naartoe
om te kijken of Bob daar een bericht heeft achtergelaten. Dat is niet het geval
en Jan en Arie besluiten om naar de Rue Fondère te gaan (p. 68-70). Arie gaat
dan voor de tweede keer naar het postkantoor om een bericht achter te laten voor
Bob en tikt daarbij een kaart op de kop. Daarmee zien ze al snel waar de Rue
Fondère is, en na de plattegrond nader bekeken te hebben gaan ze op weg (p.
71-73).
Bij zijn eerste bezoek aan het postkantoor had Arie vastgesteld dat er maar een loket was (p. 69). Ik ben er uiteraard gaan kijken en het blijkt een redelijk ruim postkantoor te zijn, met zo'n vier à vijf ruimte loketten op een rij. Daarnaast zag ik verschillende hokken, gescheiden door manshoge scheidingswandjes, waar mensen persoonlijk advies kunnen krijgen. De benaming "bordes" is de vier treden voor de deur van het gebouw nauwelijks waardig.
De Rue Fondère blijkt een straat die vanaf een kanaal een soort eiland inliep en
die een paar honderd meter verder uitkwam op een schuinlopende straat. Ze lopen
de straat door op zoek naar nummer 168, maar ze komen maar tot nummer 42. Wel
zien ze een stuk braakliggend terrein dat in gebruik is als parkeerplaats, en
daar zien ze een schuurtje met daarboven geschilderd: "Payer 168". Jan gaat erop
af en laat zich in de luren leggen door een klein onschuldig ogend jongetje (p.
78). Jan wordt in zijn nekvel gegrepen door een grote man. Arie kan alleen maar
hulpeloos toekijken. Vervolgens besluit hij Bob te gaan zoeken.
De Rue Fondère is een niet al te brede en korte straat die er nogal grauw uitziet (zie foto). Er blijkt helemaal geen braakliggend terrein te zijn. Dat is er wel in de Rue Bazille, iets verderop.
Arie gaat dan naar het postkantoor en stelt daar vast dat zijn bericht aan Bob nog niet is afgehaald. Hij kijkt op zijn kaart en gaat op weg naar het toeristenbureau in de hoop dat Bob daar misschien een bericht heeft achtergelaten (p. 84). Daar vindt hij een briefje dat Bob tussen de deur had geklemd (p. 93). Daarin leest hij dat Bob de vrachtauto bij het uitkijkpunt op de Mont St. Clair heeft geparkeerd. Arie gaat puffend en hijgend op weg, om vervolgens tot de ontdekking te komen dat de vrachtwagen er niet staat (Bob heeft die een half uur eerder verplaatst: keurig uit het zicht op een stuk braakliggend terrein) (p. 93). Arie gaat dan maar terug naar de Place Aristide Briand.
Daar aangekomen heeft Arie de kans om het plein wat beter te bekijken. "Het
plein was rechthoekig en was omgeven door straten. Het gekke was echter dat niet
al die straten toegankelijk waren voor doorgaand verkeer. Op de hoek waar Arie
stond, bij de weg die naar de brug De la Civette voerde, begon een
voetgangersgebied. Een grote bloembak (zie foto) was middenin het wegdek
geplaatst en hier en daar waren paaltjes gezet. Het was duidelijk dat daar niet
gereden mocht worden en het was eveneens duidelijk dat niet alle inwoners van
Sète zich daar iets van aantrokken." (p. 94-95).
"Terwijl Arie toekeek wrong een bestel-eend zich tussen de bloembak en een ris terrasstoeltjes door om vervolgens het wandelgebied in te rijden. De auto helde iets over en dat kwam niet omdat een deel van de schokdempers het had begeven, maar omdat de weg scheef liep". Je ziet het gewoon vóór je! Het bijzondere aan deze beschrijving is echter dat het hellen van de straten later een zeer belangrijke rol zal gaan spelen. "Alle wegen rond het plein liepen schuin, zag Arie nu. Het plein zelf was redelijk vlak, maar aan de ene kant liep het vrijwel horizontaal over in de weg ernaast en andere kant was een muur dat een hoogteverschil van een paar meter moest overbruggen, hetgeen betekende dat de hellinghoek er aanzienlijk moest zijn" (p. 95). Dat Arie dit alles ineens ziet, lijkt me sterk. Nergens op het plein is een plek te vinden waar je alle hierlangs lopende straten kunt zien! Bovendien valt de hellinghoek best mee.
Arie stond op de hoek van de Place Aristide Briand, op de plaats waar de Rue
de 8 Mai 1945 de Rue du General de Gaulle tegenkomt en keek langs het plein naar
boven
Vervolgens ziet Arie de bioscoop/comoedia (p. 95) en knort. "En daar moet ik
wezen. Als Dougall met dat festival te maken heeft dan moet er iemand te vinden
zijn die hem kent, en die weet waar hij woont". Slimme Arie heeft gelijk,
bemachtigd het adres van Dougall: de Rue Bazille, op de hoek met de Quai
d'Alger, en gaat op weg (p. 98). Vlak bij die hoek hurkt hij achter een
bestelauto en kijkt naar het huis. Dan hoort hij plotseling een bekende stem
zeggen: "Ha, die gekke rooie": Bob heeft hem gevonden.
Wordt vervolgd bij "Belevenissen van Arie Roos en Bob
Evers".
Alle citaten komen uit het boek "Een festival vol verwikkelingen"
van Peter de Zwaan, deel 38 van de Bob Evers-serie. Het copyright
hiervan berust bij Uitgeverij De Eekhoorn BV.