Recensie
55
PETER DE ZWAAN
DE PERIKELEN VAN KOLONEL
PRINS
Nostalgie in Noord-Brabant
Door Schout-bij-kunstlicht Spook
Na de delen 5, 8, 11 t/m 15, 25, 26, 27 en 50 is „De perikelen van kolonel Prins” pas het twaalfde deel van de Bob Evers-serie dat zich geheel (of althans grotendeels) binnen de grenzen van het Koninkrijk der Nederlanden afspeelt. Iets meer dan één op de vijf delen dus. Niet slecht voor een „internationaal” aandoende serie. Maar toch... ergens blijven de delen die in Nederland spelen het leukste, juist omdat het allemaal zo herkenbaar is en al is het Nederland van „Rumoer in een rustgebied” en „De perikelen van kolonel Prins” een heel ander Nederland dan dat van „Drie jongens en een caravan” of „Een klopjacht op een kapitein”: het is en blijft onmiskenbaar Nederland.
Het boek speelt zich grotendeels af in Odiliapeel; de naam van het dorp zegt het al: in de Peel dus, dat merkwaardige stukje veengrond op de grens van Noord-Brabant en Limburg, dat ’s avonds zo mooi „in brand” kan staan volgens Jack Poels (Rowwen Hèze), een lied dat eenzelfde nostalgie uitstraalt als de Bob Evers-serie. Nu is Nederland maar klein, maar toch duurt het tot op bladzijde 63 voor de drie jongens in Odiliapeel zijn gearriveerd: zo maakt Bob een omweg via Alkmaar (alwéér nostalgie ten top voor de Bob Evers-lezer) en Arie via Uddel (alwéér nostalgie ten top voor de Pim Pandoer-lezer). Omwegen zijn niet de enige oorzaak van die lange reis: eerst moeten de knapen natuurlijk uitvoerig op de hoogte worden gebracht waarom zij zich naar Odiliapeel moeten begeven. Na klusjes voor pa Roos in Mexico en voor pa Evers in Pennsylvania is het nu de beurt aan pa Prins om de jeugdige rabauwen aan het werk te zetten. Kolonel Prins’ huishoudster Marianne heeft namelijk van een neef een huis geërfd in Odiliapeel. Voor zij deze erfenis aanvaardt, wil zij haar toekomstige bezit eerst bekijken: een begrijpelijke zwakte. Daar hebben meer erfgenamen last van; maar wat Marianne wantrouwig maakt, is dat ze door een grote man weggejaagd wordt van haar eigen geërfde huis. Dat is inderdaad een dusdanig rare situatie, dat Jan, Bob en Arie meteen in actie komen omdat ook zij het naadje van de kous willen weten.
Door een handigheidje weet eerst Arie in het huis door te dringen, waar een gekke kunstschilder blijkt te wonen, die ogenschijnlijk niets anders doet dan de tien beroemdste schilderijen ter wereld na te schilderen. Een kunstzwendel lijkt dit niet te zijn, want alle nagemaakte schilderijen hebben een ander formaat dan de originelen. Wat is er dan wel aan de hand in dit geheimzinnige „huis van de neef van Marianne”? Even later weten Jan en Bob binnen te sluipen in de stallen die bij het huis horen; ze vinden het er maar vreemd ruiken. Als lezer denk je - net als Jan en Bob - meteen aan drugs of een xtc-laboratorium, maar dat blijkt toch niet het geval te zijn. Jan en Bob vinden nagemaakte pakjes Belinda en wederom gaat ons hart sneller kloppen van pure, onversneden nostalgie: de tekening van de blonde vrouw op de pakjes Belinda is van niemand minder dan Frans Mettes, een naam die voor de gemiddelde en zelfs beduidend minder gemiddelde Bob Evers-liefhebber geen nadere toelichting behoeft!
Het geheimzinnige gebeuren in en om het „huis van de neef van Marianne” heeft dus iets met sigaretten te maken. Hoe de vork precies in de steel zit, hopen we in een volgend deel te lezen, want „De perikelen van kolonel Prins” is nog maar het begin van een trilogie, die volgend jaar voortgezet en afgerond zal worden met alweer twee nieuwe delen: „Spektakelstuk van Fons de Schilder” en het nog titelloze deel 57. Het zijn mooie tijden!
Net als deel 54 begint het verhaal van deel 55 al op blz. 3 en in beide delen staat op blz. 2 een merkwaardig foutje: bij het copyright staat het jaartal 2014 vermeld in plaats van 2015. Een kniesoor die hierop let, natuurlijk; maar is het niet de taak van een recensent om een kniesoor te zijn?