Bob Evers .nl

Recensie bij "De gouden greep van tante Ginny"

Hommeles met Hotze en Herrie met Helena

Door Schout-bij-kunstlicht Spook.

Is het u ook al eens opgevallen dat de middelste delen van trilogieën vaak alleen maar als „overgangsdeel” tussen begin en einde van een avontuur vormen? In het zojuist verschenen middelste deel van de Tante Ginny-trilogie gebeurt echter van alles en nog wat, dus zeker geen deel om snel door te werken.

We vinden Jan, Bob, Arie en hun nieuwe bondgenoot Hotze Benjamins terug in het hol van laatstgenoemde, waar zij zich sinds het einde van „Het preppaleis van de Holenman” in bevonden. Hotze’s rare fratsen, zoals het opzichtig met een piano op een bakfiets doorhalf Noord-Nederland rijden, hebben de ongezonde belangstelling gewekt van alles en iedereen die de onsympathieke matchfixer Freek Oltmans een warm hart toedraagt; hun aanwezigheid op en om het anders zo rustige Hijkerveld zorgt vervolgens weer voor schermutselingen met vogelaars, koddebeiers, boswachters en andere localo’s. Benjamins, die erg op zijn rust is gesteld, ziet al die troepenbewegingen rond zijn preppaleis met lede ogen aan; maar niets menselijks is mensen met de voornaam Hotze vreemd: liever dan de schuld bij zichzelf te zoeken, geeft hij er de voorkeur aan om Jan, Bob en Arie verantwoordelijk te houden voor deze toeloop. Het hoeft geen nader betoog dat dit de in „Het preppaleis van de Holenman” zo veelbelovend begonnen samenwerking niet bepaald ten goede komt. Sterker nog, Jan en Arie zijn diep in hun harten dolblij wanneer Hotze hen afzet in een zomerhuisje naast een bokkenstal en zij dit humeurige heerschap nooit meer hoeven te zien.

Bob is dan al op weg naar Hilversum, in de hoop dat hij Helena ten Holt enige informatie kan ontlokken over de standplaats van de door Bob gehuurde, maar door haar gestolen P.C. Hoofttractor. In Hilversum wacht hem een aantal verrassingen: de eerste daarvan is het feit dat het naamplaatje van het appartement waarop een dag eerder nog de naam Helena ten Holt prijkte, nu de naam M. Soet bevat. Daarmee zijn de verrassingen nog niet gedaan, want in het hem bekende appartement blijkt een Tilly Soet te wonen, dietoegeeft dat ze Heleen ten Holt vaag kent, maar al maanden niet meer heeft gesproken. De volgende ochtend overhandigt Tilly Soet een autosleutel aan een man, die even later langs de stomverbaasde Bob rijdt in diens huur-Defender. Bob rijdt de hem onbekende man achterna, maar raakt hem kwijt, waarna hij terugkeert naar Hilversum en daar alweer een andere naam ontwaart op het naambordje van het appartement.

Hier zou het spoor hopeloos dood zijn gelopen, maar nu komt tante Ginny, die oude bekende van Jan en Arie uit „Een overval in de lucht” ten tonele. Arie bezoekt haar in Aerdenhout en neemt haar vervolgens mee naar een restaurant op de grens van Drenthe en Friesland waar tante Ginny Helena ten Holt en Freek Oltmans ooit heeft gesignaleerd. Dat restaurant iskort tevoren kort en klein geslagen door de mannen van Oltmans; de reden waarom ze dat hebben gedaan, is vooralsnog onduidelijk. Wel duidelijk is het dat tante Ginny de eigenaar van dat restaurant zo lang aan de praat houdt (de „gouden greep” uit de titel) tot een tweetal handlangers van Oltmans ten tonele verschijnt. Door deze twee te achtervolgen komt ons drietal (samen met tante Ginny) terecht in een boerderij met paardenstallen. In een van die paardenstallen wordt Helena ten Holt gegijzeld gehouden. Naeen kostelijk en lang verwacht intermezzo –Arie raakt in een poging te ontsnappen klem in een raamopening –weten de jongens Helena te bevrijden. Deze toont zich echter bijzonder ondankbaar, zodat wij na twee delen uit deze trilogie nog steeds met de vraag blijven zitten:„Aan welke kant staat deze Helena nou eigenlijk?”Wat dat betreft, dringt de vergelijking met haar naamgenote uit Troje zich op: ook van haar weten de geleerden tot op de dag van vandaag nog steeds niet aan welke kant zij stond. Al wordtdie Helena door Homerus volgens mij wel als een stuk aantrekkelijkeromschrevendan de Helena uit de Tante Ginny-trilogie. We moeten dat bij gelegenheid maar eens aan hoofdredacteur Roger Schenk vragen; die beweert namelijk boud dat hij zowel verstand heeft van Griekse gedichten als van mooie vrouwen. (Geen commentaar, Red.). Voorlopig dus geen antwoord op deze vraag, maar in het laatste deel van de trilogie hopelijk wél eentje op de vraag aan welke kant dat Helena ten Holt nou eigenlijk staat.