Bob Evers .nl

Recensie

50
PETER DE ZWAAN
RUMOER IN EEN RUSTGEBIED

De laatste Bob Evers?

Door Kolonel Koops

Een herfstboek komt uit in de herfst. Na de terugkeer in Nederland van Jan (deel 49) arriveren nu ook Bob en Arie op Schiphol, en het duurt niet lang of ze banjeren rond door bossen in het oosten van Overijssel. Het is daar herfst en de drie vrienden, nog gebronsd door hun verblijf in Florida, halen natte sokken en lopen te bibberen in „drensregen”.

We hebben te maken met een bijzonder deel: editie nummer 50 van de vermaarde avonturenreeks en het veertiende deel op naam van Peter de Zwaan. Van de hele serie zijn meer dan vijf miljoen boeken verkocht. Voor het eerst lezen we een fictie-disclaimer (u kent het wel: iedere overeenkomst met ware gebeurtenissen etc. berust op toeval). Misschien had de schrijver zo’n vrijwarende opmerking nodig, want hij wordt op sommige plaatsen in het boek akelig precies. Dat kan lastig zijn als het avontuur zich in eigen land voltrekt. Maar het is niet alleen eigen land: het is geboortegrond. Geboortegrond van de serie en van haar tweede schrijver. De laatste kogels ricocheren in Meppel.

Het hele boek staat vol met auctoriële opmerkingen, dat wil zeggen verwijzingen in het boek zelf naar het feit dat we hier te maken hebben met een serie boeken, geschreven door Willy van der Heide respectievelijk Peter de Zwaan, en andere toespelingen op „de geschiedenis” van decennia. Op bladzijde 170 krijgt de lezer het Spaans benauwd: is dit „de finale van onze belevenissen”?

Het verhaal komt moeizaam op gang. Pas rond bladzijde 33 gaan de jongens tot actie over door hun hotel bij Schiphol te verlaten. Arie gaat dan nog even langs bij een character dat best eerder in de verhalenreeks een rol had mogen hebben: Ome Ferdi(nand). De man levert een mooi vervoermiddel (gratis) en fungeert later in het boek nog even als een inlichtingencoördinator, bijna zoals Charlie in Charlie’s Angels. Zo'n rol verzin je toch niet op het moment dat je de serie opheft? Bob loopt me teen te soppen in het herfstige De Lutte en Jan gaat eerst een potje internetten. Dat is wel nodig ook, want het avontuur krijgt nog een flink ingewikkelde draai, terwijl de afwikkeling van het Amerika-element uit deel 49 en daarvoor ook geen eenvoudige kost is voor jonge jongens (m/v). Tel alle eigennamen en plaatsnamen maar eens op die in dit deel de revue passeren!

Dan breekt de mooiste passage aan: Onlusten in het Lutterzand, en de hoofdstukken die erop volgen. Midden in de nacht moeten de jongens vechten tegen hun jetlag en tegen een bewapende oud-commando met zijn helpers. (De Zwaan neemt geen standpunt in in het debat wie er binnen de Nederlandse strijdmacht een groene baret mag dragen.) Op en rond deze locatie blijven we een flink deel van het boek, en dat is mooi. Er worden wapensbuitgemaakt, auto’s verwisselen van eigenaar, er wordt gemept, iedereen wordt kletsnat en vuil en er zijn verwarrende, typische Bob Evers-elementen. Bijvoorbeeld: de man die gezocht wordt bevindt zich in het donkere zomerhuisje, niet in het huisje waarin licht brandt. En... na alle geknok gaat Arie slapen in het huisje waar licht brandde, omdat toch niemand meer belangstelling zal hebben voor dat adres. Bravo! Terecht legt de omslagillustratie van Bert Zeijlstra een moment uit deze gedenkwaardige nacht in het „rustgebied” vast. En trouwens, de titel van het deel verwijst ernaar. Prachtige zin: „Voor de zoveelste keer begon hij aan een kruip- en glijtocht over de natte bosgrond.”

Dan toont Jan de volgende ochtend nog even aan dat hij inmiddels alle snufjes van een GSM-toestel beheerst (zo kun je het nummer van Arie opslaan onder „Potvis”), voert Arie een klassiek-handig telefoongesprek en beginnen we aan de finale van het boek - of van de hele serie? De Zwaan zal met plezier de situatie in Meppel hebben beschreven (langs het spoor, een straatnaam valt nog net niet). Zo zal De Zwaan ook met plezier het Nedersaksische dialect hebben genoteerd op bladzijde 70: „He-j kläppe had van Bennie?” En de zeer, zeer verdienstelijke opvolger van de grote meester Van der Heide zal in dit werk nog wel hier en daar een privé-grapje hebben verstopt.

Wat nu? Uw recensent zal zich daarmee niet bemoeien: dat is gewichtig werk voor het Bob Evers-Genootschap en voor de uitgeverij (voorheen te Meppel, thans te Oud-Beijerland). Uw recensent zal bij dit jubileumdeel, ook verschenen in een speciale jubileumuitgave, voor de verandering geen detailkritiek geven. Mocht dit werkelijk einde oefening zijn, dan breng ik de hand aan de ba ret (bruin, niet groen) voor een eresaluut aan: drie heldhaftige jongens, twee vakkundige schrijvers en 50 schitterende boeken.